de Heer roept Samuel
3 De jongen Samuel diende (A) voor de Heer onder Eli. In die dagen was het woord van de Heer zeldzaam;(B) Er waren niet veel visioenen.(C)
2 op een nacht lag Eli, wiens ogen(D) zo zwak werden dat hij nauwelijks kon zien, (E) op zijn gebruikelijke plaats. 3 De lamp(F) van God was nog niet uitgegaan, en Samuel lag neder in het huis(G) van de Heer, waar de ark(H) van God was. 4 Toen riep de Heere Samuel.
Samuel antwoordde: “Hier ben ik.,(I) “5 en hij liep naar Eli en zei:” Hier ben ik, je riep me.”
maar Eli zei: “Ik heb niet gebeld; ga terug en ga liggen.”Dus ging hij liggen.
6 opnieuw riep de Heer, ” Samuel! Samuël stond op en ging naar Eli en zei: ‘Hier ben ik, Jij hebt mij geroepen.”
” mijn zoon, “zei Eli,” ik heb niet gebeld; ga terug en ga liggen.”
7 Samuel wist(J) de Heer nog niet: het woord (K) van de Heer was nog niet geopenbaard(L) aan hem.8 een derde keer riep de Heer: “Samuel! Samuël stond op en ging naar Eli en zei: ‘Hier ben ik, Jij hebt mij geroepen.,”
toen realiseerde Eli zich dat de Heer de jongen riep. 9 Toen zeide Eli tot Samuel:Ga heen en leg u neder, en indien hij u roept, zeg: spreek, HEERE! want Uw knecht hoort.”Toen ging Samuel heen en ging in zijn plaats liggen.
10 De Heer kwam en stond daar, roepende zoals op de andere tijden, ” Samuel! Samuel!(M) “
Toen zei Samuel, ” spreek, want uw dienaar luistert.”
11 en de Heer zei tot Samuel: “Zie, Ik sta op het punt om iets te doen in Israël dat de oren zal doen van iedereen die erover hoort tintelen.,(N) 12 op dat moment zal ik alles tegen Eli uitvoeren(O) ik sprak tegen zijn familie—van begin tot eind. 13 Want Ik vertelde hem dat ik zijn familie voor altijd zou oordelen vanwege de zonde die hij kende; zijn zonen lasterden God, en hij faalde om hen te bedwingen (P). 14 Daarom heb ik aan het huis van Eli gezworen: de schuld van Eli ’s huis zal in der eeuwigheid niet verzoend worden(Q) door offerande of offerande.15 Samuël ging liggen tot de ochtend en opende toen de deuren van het huis van de Heer. 16 maar Eli riep hem en zeide: Samuel, mijn zoon!,”
Samuel antwoordde: “Hier ben ik.”
17 ” Wat zei hij tegen je?”Vroeg Eli. Verberg het niet voor mij. Moge God met je omgaan, zij het ooit zo streng,(S) als je iets voor me verbergt wat hij je vertelde.”18 Samuël vertelde hem alles en verborg niets voor hem. “Hij is de Here”, zei Eli, ” laat hem doen wat goed is in zijn ogen.”(T)
19 De Heer was met(u) Samuel toen hij opgroeide(V), en hij liet geen (W) van Samuels woorden op de grond vallen. 20 en gans Israel, van Dan tot Ber-seba(X) toekende, dat Samuel getuigd was als een profeet des HEEREN.,(Y) 21 de Heer bleef verschijnen te Silo, en daar openbaarde hij(Z) zich aan Samuel door zijn woord.
Geef een reactie